In 1960 was de eerste Lotus met middenmotor verschenen, de 18. Zoals gebruikelijk duurt het enige jaren voordat een nieuwe technologie in straatauto's beschikbaar komt. Bij Lotus was dat in 1966 het geval. Het chassis van de Europa kende weer het backbone-principe dat voor het eerst in de Elan was toegepast. De zoektocht naar een integrale motor-versnellingsbak combinatie bracht Lotus (door tussenkomst van Chapman's Franse vriend Jabby Crombac) in contact met Renault. De lichtgewicht aandrijflijn van de Renault 16 werd opgekieteld tot 78pk en kon zonder belangrijke wijzigingen gemonteerd worden. Lotus wilde met deze auto het vasteland van Europa veroveren, vandaar de naam en de Franse onderdelen. De wielophanging was overigens wel voor een aanzienlijk deel op Engelse (Triumph) componenten gebaseerd. De Series 1 Europa (type 46) kenmerkt zich doordat de kunststof carrosserie aan het chassis vast gelamineerd is. Er zijn er 644 van gemaakt
De eerste serie Europa had de nodige tekortkomingen. Er werd al gewerkt aan een versie met de Lotus twin-cam, maar dat zou nog even duren. In 1968 verscheen de Europa S2, typenummer 54. De body was nu op het chassis geschroefd. Er waren talloze technische detailverbeteringen, het interieur was luxueuzer en de ramen konden nu open. In 1969 werd de Europa ook in Engeland zelf op de markt gebracht. In 1970 werd de vormgeving aangepast, onmiddellijk te herkennen aan de richtingaanwijzers in de neus. Korte tijd later werden ook de deurhandgrepen veranderd. Tegelijkertijd stopte Renault met de productie van de 1470 cc motor en dat betekende dat Lotus werk moest gaan maken van de twin-cam Europa. Van de S2 werden er 2750 gebouwd. Daarnaast was er een S2 voor de Amerikaanse markt, typenummer 65, waarvan er bijna 900 van de band rolden. Deze had een grotere versie van de Renault-motor, terwijl de belangrijkste uiterlijke wijziging bestond uit een verhoogde lijn van de voorspatborden om de koplampen op de vereiste hoogte te krijgen.
Pas in 1971 verscheen de Europa Twin-cam. De versnellingsbak was nog steeds gebaseerd op Renault-onderdelen. De twin-cam is direct te herkennen aan de verlaagde zijkanten rond het achterdek en een kleine voorspoiler. Eind 1972 werd de Special-versie leverbaar, met de Big Valve motor en vijfversnellingsbak. Het meest bekend is de auto in de JPS kleurencombinatie zwart/goud van de formule 1 sponsor uit die dagen. In totaal zijn er ruim 4700 twin-cam Europa's gebouwd.
De standaard Europa is al een geduchte tegenstander op het circuit. Maar Lotus ging verder. Na de 40 ontwikkelden ze geen pure sportprototypes meer. In plaats daarvan zag in 1966 een race-uitvoering van de Europa het levenslicht: de 47. Met een lichtgewicht body, race-ophanging, Lotus-Cosworth 1.6 motor en Hewland racetransmissie ontstond een groep 4-racewagen die probleemloos zijn klasse kon winnen. De ontwikkelingen in de racerij gingen eind jaren '60 echter razendsnel. Daarom kwam Lotus in 1969 met de 62, de ultieme race-Europa. Deze was voorzien van een geheel nieuwe 2 liter 16-kleps Lotus twin-cam. De basis hiervoor was een Vauxhall-blok. Deze motor was de voorloper van de nieuwe generatie viercilinders die Lotus tot in de jaren '90 zou toepassen. De body was breder en had flinke spoilers. Onderhuids was het backbone chassis losgelaten en vervangen door een spaceframe. De 62 heeft geen grootse racehistorie opgebouwd, hoewel John Miles wel de Trophy of the Dunes op Zandvoort won. Er zijn er slechts 2 geproduceerd.